Love will keep us together

 

Het veel te vrolijke liedje blijft hard door mijn koptelefoon pompen, vandaag. “Love, love will keep us together”. Talloze keren heeft het al aangestaan de afgelopen week. “You (YOU!) belong to me now, ain’t gonna set ya free now”. Mijn hoofd vult zich met al die goddelijke gedachten aan je eindeloze schaterlach die het meezingen verder onmogelijk maken, al die keren dat we deze zinnen random uitspreken midden in gesprekken om de ander aan het lachen te krijgen, en vervagen daarna in alle andere herinneringen die me de afgelopen dagen omhoog houden. “I will, I will, I will, I will be there to share forever, love will keep us together”.

“Whatever. Ah-ba-da, whatever”.

Het is 24 december, en ik zit ineens tegenover Peet in hun huis, met een kleine hond die dolgraag op schoot zou willen die tegen me opspringt. Een klein notitieboekje ligt voor ons, en we kijken naar mijn telefoon. Jij en ik delen twee lijsten op Spotify, de jouwe en de mijne. Waarom begrepen we allebei nooit, want de inhoud is voor het overgrote deel hetzelfde. “Kels, je zit gewoon in mijn lijst te kutten nou, geloof mij nou maar”.

Samen met Peet scroll ik door die lijst, “My kind of music”. Peter en ik hebben namelijk een taak. Of we muziek willen uitkiezen voor donderdag 4 januari. Het voelt als een onmogelijke taak voor iemand die muziek ís, ademt, en zelf onvoorstelbaar muzikale talenten bezit. En toch is het ons gelukt, in no time. Sommige nummers ademen namelijk jou. Een paar nummers komen voorbij, maar we voelen het niet. Dan zie ik het ineens staan, een favoriet van ons en van onze lieve moeder. “He ain’t heavy, he’s my brother”, the Hollies. Tranen vullen de ogen van mijn oom tegenover me, als de eerste tonen door de woonkamer gaan. Ook Fleetwood Mac stond direct vast, gék heb je me (en de buren) ermee gemaakt vroeger. Uit huis gejaagd, zelfs, god wat heb ik je vervloekt al die late avonden met je versterker. Ik zou mijn rechterarm ervoor geven om het je te horen spelen, nu. En dan is de meest onmogelijke lijst ineens compleet. Ik hoop dat je m’n keuzes zult snappen, kleine.

Het is 30 december, en ik word voor de tweede keer de afgelopen dagen wakker met opengebeten, opgezette lippen. Wat een onvoorstelbare teringnacht. Gister ben ik in je huis geweest, heb ik je bed opgemaakt en de enorme ladingen was opgevouwen in de kasten gelegd, de keuken gepoetst, gestofzuigd. Op je bank gezeten in het halfdonker, en om me heen gekeken. Het is krap een half jaar geleden dat je verhuisde, trots als een pauw op de ruimte die je ineens had na dat kuthok in Delft. Nicky komt binnen, en ik luister een tijd naar zijn verhalen die hij me vertelt vanuit “zijn” stoel. Ergens verlies ik stiekem toch de concentratie, omdat mijn eigen herinneringen zich opdringen. In mijn hoofd en hart hoor ik het liedje dat we samen luisterden, de laatste keer dat we samen muziek luisterden in jouw huis. The Teskey Brothers, London Bridge. “You wanna build a home, oh, make it cozy and warm. Well baby, you ain’t dreamin’, that home of yours is burnin’.” Ik sta op, vraag of hij iets wil. Drinken ofzo, iets te eten. Ik herpak mezelf in je keuken, alles om hem niet mijn emoties te laten zien, of de kippenvel die mijn armen vult.

Het is 27 december, en ik sta ineens in een bloemenzaak in Delft bloemen te bestellen. Namens mijn vader, namens Manoek, namens mezelf. Het zal me een rotzorg zijn, eerlijk gezegd. De adrenaline ruist door mijn lijf, ik voel me overal en ik voel me helemaal nergens. ’s Avonds mochten we langs bij de Laatste Eer, want we mochten jouw lichaam bezoeken. Ik ben zelfs niet zo nerveus geweest bij mam, Ty.Ze hadden me de 24e gezegd dat je “in de koeling bent. Op een brancard.” Naast de vraag wat we willen serveren aan degenen die komen de 4e, heb ik nog nooit zo iets godvergeten belachelijks, krankzinnig idioots gehoord. Mijn broertje, op een brancard, in een koeling. Doe godverdomme effe heel gauw normaal, zouden jij en ik allebei zeggen. Willen zeggen. Misschien heb ik het ook wel gezegd, ik weet het niet meer.

Onze broer heeft het geprobeerd, me geprobeerd te begeleiden met m’n rug naar je toe, dichter en dichterbij. Ik kon het niet, het was alsof ik in mijn rug terug werd geduwd. Nee. Ik vlucht naar buiten, in jouw vest. Ik ben zo kwaad op mezelf. Nathalie verschijnt vanuit het niets, ze hurkt bij me en ik spreek mijn verontwaardiging om mezelf uit. Genoeg geweest, naar Ty. Met een vastberadenheid die met elke stap minder wordt loop ik terug. Ik ga de ruimte in, verzamel de moed vanuit het diepst van mijn zijn, en uiteindelijk lukt het me, met ogen vol tranen, naar je te kijken. Meteen verdwijnen de tranen. “Oké”. Meer dacht ik niet, en meer gedachten zijn er ook niet bijgekomen, behalve “godverdomme, rotjong”. Ik staar naar je, van veraf, van heel dichtbij. Je wimpers, je haar, de haren op je handen. Nooit eerder zijn mijn gedachten leeg geweest. Nu wel.

Het is 28 december, vroeg in de ochtend. Ik ben leeg van gevoelens, en gevuld met een verwarring die ik niet herken en schizofreen aanvoelt. Het enige dat ik wil is praten over jou, en gepraat over jou aanhoren. Nick moet net zo vroeg gaan werken, maar we bellen elkaar alsnog de hele dag, we chatten, we sturen foto’s en filmpjes. We lachen als een boer met kiespijn, we zeggen alles dat op dat moment in ons naar boven komt. Ik zuig alles op, ik lees alles terug en nog eens om daarna de nieuwe berichten weer te lezen. Arjan vertrekt naar zijn ouders, maar ik zit de hele dag zonder te bewegen tegen de verwarming geplakt, tot het donker is buiten, Arjan terugkomt en ik me bedenk dat ik eens op moet staan. Ik plak verder, maar dan in mijn stoel. De stoel, waar ik laatst nog met m’n benen over je heen alsof we een stel waren gore grapjes zat te smiespelen met je. Waar ik tussen de gore grapjes door zacht en serieus tegen je fluisterde dat ik wilde dat je voorzichtig zou zijn met jezelf, en waar je me net zo zacht en serieus onder je pet door “sgoed Kels” garandeerde. Ik stuurde je uiteindelijk terug richting Zoetermeer, maar niet zonder al mijn kasten leeg te hebben getrokken en je met tassen vol eten en drinken de deur uit te laten gaan. Zoals altijd, is traditie, vond je stiekem wel lief.

Het is 14 mei, en we zijn net de snelweg op na een bezoek aan vrienden. Ik krijg twee berichten van mijn oom en broer, dat Manoek probeerde contact met hen en mij te zoeken. Er was iets mis. Met een bloedgang keerden we om, en reden Zoetermeer binnen. Ik stond al in je huis en riep tegen Arjan dat de kinderen buiten moesten blijven, want de gang was een ravage. Met een bonkend hart liep ik de woonkamer in, en vond je op de bank. Je kwam niet uit je woorden, je gezicht was bont en  blauw. Ik knielde voor je, en heb je vanaf dat moment niet meer losgelaten. Nooit eerder heb je het prettig gevonden dat ik je continu in de gaten hield, zeker sinds mam overleed. Maar die dag, en de week dat ik bij je was en je als een havik in de gaten hield, voelde ik dankbaarheid. Ik nam je mee naar buiten, maar je was gesloopt na een paar honderd meter. Je vertelde me pas dagen erna, toen je weer woorden kon vinden, dat de hele linkerkant van je lichaam verlamd was geweest. Mijn eerste gevoel was trots, wat een absolute held. Mijn hart viel in honderd stukken, direct erna. Wát een held, wat een absolute held.
Drie volle dagen en nachten heb je geslapen, en ik dus niet. De gebroken douchestang waar je je tijdens je aanvallen aan had vastgegrepen, de braaksel tot ín de kastjes in de badkamer, ieder plintje heb ik gezien als ik je niet als een havik in de gaten hield en het allemaal schoonmaakte. Ik zat met mijn ogen ergens in je wc de boel te inspecteren, nergens wilde ik dat je ooit nog restanten zou kunnen zien van deze absolute nachtmerrie later, toen je ineens naast me stond. “Bejjedoendankels”, je kon niet zo goed praten. Ik pakte je hand, “niks pik, kom”, en bracht je terug naar de bank waar je begon over te geven. Dat lukte niet zo best. Ik heb zitten huilen, al kijkend naar je. Gelukkig sliep je direct weer, met een pan als emmer naast je.

Het is 23 december, 1 uur ’s middags. Ik bel je de eerste keer die dag. “Vast nog niet wakker, komt later nog wel”, zeg ik mezelf. Een half uur later probeer ik het nog eens, met hetzelfde resultaat. Ik rij even naar de supermarkt, en probeer het later nog eens. In mijn hoofd hoor ik mezelf het grapje maken als je opneemt, “je zit me toch niet te negeren, kleine?”, maar dan met de klemtoon op de verkeerde lettergreep. Het foute grapje dat je terug zou maken hoorde ik ook al, maar ik schonk er verder niet meer aandacht aan.

Het is vlak voor 5 uur, als ik je ook begin te appen en te bellen via Whatsapp. “Yo”. “Kleine?”, gevolgd door eindeloze telefoontjes. Ik app Nick, vlak voor half 6. Of hij jou heeft gesproken, of dat hij weet waar je bent. “Die zal wel liggen te slapen”, krijg ik terug. “Nu nog?”, is mijn overbodige wedervraag. In de uren erna bel ik met Manoek, we lachen en we praten over jou. Ik hoor dat je nachtdienst hebt, en dat je om 10 uur moet beginnen. Talloze telefoontjes naar jou volgen, en na 8 uur bel ik dan uitendelijk toch echt Joey. Hij is onderweg naar huis en zal wel even gaan checken, “is goed Kels, tuurlijk doe ik dat”. Een paar minuten later stuurt hij me een foto vanaf de straat, dat er lampen branden in je huis. Ik vind het vreemd, noem je tegen hem een droplul en een vreemde snuiter. Op mijn verzoek staat hij te rammen op je deur, als hij merkt dat je sleutels aan de binnenkant belemmeren dat hij binnenkomt. Hij gaat naar buiten en doet iets met een tak op je raam. De paniek die sluimerde in mij vandaag groeit, en om half 9 bel ik de politie.

Het is 30 december, en ik heb geen idee. Ik loop maar rond zonder te weten waarheen, laat staan wat ik met mezelf aan moet. Mijn lippen zijn nog steeds een beetje opgezet van vannacht. Ik staar naar de kinderfoto’s uit onze jeugd die aan de koelkast hangen zonder ze te zien. Ik gooi een speeltje van Freddie zonder op te letten weg. Ik vraag de kinderen die zich al dagenlang onuitstaanbaar gedragen wat ze nou toch in vredesnaam willen, zonder nog terug te kunnen halen wat hun antwoord nou was. Nick vraagt me net of ik liever daar zou zijn. Ik weet het even niet meer Ty, ik heb geen idee. Ik weet alleen dat de liefde ons samen zal houden, dat weet ik, in volle overtuiging. Love will keep us together.